zaterdag 25 maart 2006

Een puur verbale kwestie

Remember die kip die dat ei had gelegd, en niet meer wist of ze ze nu voor dan wel na het ei was ontstaan? Nu we het principe van natuurlijke selectie achter de kiezen hebben zijn we gewapend om te zien hoe dat kip/ei probleem bestaat uit twee onderdelen die eigenlijk met elkaar niets te maken hebben: altijd een dankbare gelegenheid om verwarring te zaaien.

Het eerste onderwerp is de ontstaansgeschiedenis van het ei. Eenmaal de natuur het kunstje had uitgevonden waarbij nakomelingen niet langer een loot of een scheut van één ander individu waren, maar wel een mengsel van twéé ouderindividuen – het kunstje dat we “seks” noemen – ontstond het probleem hoe de genetische kenmerken van twee verschillende individuen op een efficiënte manier bij elkaar konden komen.

In een waterige omgeving hoeft dat niet zo moeilijk te zijn. Het volstaat dat twee individuen in dat water geslachtscellen spuiten en dat het boeltje vermengd raakt, en de klassieke chemische reacties – de reacties die we ook vandaag alle dagen zien gebeuren – kunnen in gang schieten.

En natuurlijk zijn geen twee exemplaren van versmolten geslachtscellen exacte copieën van elkaar: “variatie”. De ene zal, om welke reden ook, en op basis van welke eigenschap ook, al eens wat vloeibaarder, of juist wat vaster; wat olie-achtiger, zijn dan de andere. De ene zal wat groter zijn dan de andere. Er zijn ontelbaar veel mogelijke voorbeelden van variatie denkbaar, en sommige daarvan zullen een impact hebben op de kans dat de versmolten geslachtscellen ook tot nieuwe individuen leiden.

Bijvoorbeeld – maar zonder enige pretentie over de reële gang van zaken – kunnen de grotere exemplaren beter zijn dan de kleinere omdat, uimmmmm, omdat... omdat... laten we zeggen... ha! Omdat de grotere exemplaren meer bouwstenen meebrengen dan de kleinere! Het doet er niet toe, het gaat me hier enkel om de logica van het mechanisme.

En als de grootte van de exemplaren, of van welk ander variabel kenmerk ook, ook nog erfelijk is, dan zullen met het verstrijken van de generaties meer en meer organismen voorkomen die via grotere klompen geslachtscellen aan voortplanting doen: natuurlijke selectie. En op een ander moment, heel kort daarna of misschien een miljoen jaar later, ontstaat een vlies dat het boeltje beter bijeen houdt, en na verloop van tijd hebben ze allemaal een zekere grootte plus een vlies. En wanneer de complexer wordende organismen ook nog kalk kunnen verwerken, en er een zekere verharding ontstaat die nog beter de cellen beschermt, dan hebben ze na weer zoveel generaties allemaal nog een fraaie schaal ook: “natuurlijke selectie”.

En omdat dat allemaal al waar is in de tijd van de vissen, en dus lang, héél, héél lang, voor er vogels waren, waren er al eieren lang voor er kippen waren. En wanneer we ons afvragen wannéér dan precies eieren ontstonden, dan zijn we rijp voor het inzicht dat het tweede onderdeel vormt van het kip/ei probleem.

Wat we net te zien kregen is dat het hele gebeuren niet de uitdrukking is van een eeuwige, onveranderlijke Platoonse realiteit - het universele “ei” - maar wel een proces is. In het vroege begin van dat proces begin spreken we nog niet van een ei. Wanneer er, aan het einde van een lange rit, vliezen en dooiers en schalen zijn, spreken we wèl van een ei, en ergens daartussenin ligt het punt vanaf waar het, overeenkomstig de regels van het taalgebruik, correct is te spreken van een ei.

Maar daarmee is ons ei gelegd! De vraag wanneer er een “ei” was hangt af van de regels van het correct taalgebruik! Het hangt af van de definitie van een “ei”. Iemand kan met de ene definitie van “ei” het ei situeren op een heel ander moment in de tijd dan iemand anders. Alle eventuele ruzies die daaruit voortvloeien zijn evenwel puur verbale kwesties: aan het proces – en daar gaat het in de theorieën die ons moeten helpen ons inzicht te verbeteren om – doet dat niet de minste afbreuk.

En dus kunnen de liefhebbers van paradoxen om hun medemens in de war brengen nog even proberen zich te redden: “Jamaar, ik bedoelde eigenlijk, wat was er eerst, de kip of het kippenei?”. En nu is iedereen in staat het sofisme in één oogopslag te zien. Er was een heel lang proces, waarbij er al heel lang eieren waren, waaruit sinds veel minder lang vogels kwamen, en ergens in dat proces kwam een punt waar een vogel een ei legde dat niet te onderscheiden is van wat we vandaag een kippenei noemen; net zoals er een punt was waar we een vogel niet kunnen onderscheiden van wat we vandaag een kip noemen. En het is dat “noemen” waarin de sleutel zit. Wat er eerst was, is een puur verbale kwestie. Een kwestie die zonder ook maar een fractie van een seconde afbreuk te doen aan het proces, louter afhangt van de definities die de taalgebruiker hanteert.

En wanneer problemen die er op het eerste zicht erg diepzinnig en zelfs onoplosbaar uitzien, eigenlijk reduceerbaar zijn tot het simpele inzicht in “natuurlijke selectie”, plus het doorzien van verbale kwesties, dan noemen we dat niet langer “diepzinnige problemen”. Dat soort dingen noemen we “sofismen”.

Geen opmerkingen: